Anthony Laguerre (drums, viool) en Emilie Weber (viool, zang) formeren in 2007 te Nancy de band Filiamotsa Soufflant Rhodes. In eerste instantie weten ze met z’n tweeën hoge ogen te gooien met hun innovatieve drum- en vioolmuziek. Deze groeit later na een epee, cd en demo uit tot een vijfkoppige groep, die verder gecompleteerd wordt door Youssef Essawabi (trombone, trompet), Véronique Mougin (klavier, rhodes, theremin) en Antoine Arlot (sax, monotron, megafoon, zang). De groep heeft een duidelijke voorliefde voor een onconventionele, dikwijls improvisatorische aanpak in hun muziek, die ergens tussen avant-garde, prog rock, krautrock en psychedelische rock uitkomt, met als grote invloed de band King Crimson. Hun eerste cd is dan ook een tribute voor die band geworden. Na een epee eerder dit jaar komen ze nu met hun tweede, gelijknamige album op de proppen. En hoewel het viool en drum duo al een prima geluid aan de dag weet te leggen, is deze groei met meer instrumenten wel echt van meerwaarde. Ze ontpoppen zich hier nu als een stevig rockende en bovenal dynamische, energieke band waarbij de eerder genoemde genres nog steeds terug te vinden zijn. De nummers zijn spontaan, rauw en vol improvisatorische elementen. Deze kneden ze echter wel duidelijk in een bepaalde richting, waardoor er toch een coherent en afgerond geheel ontstaat. Ze experimenteren er lustig op los, hetgeen leidt tot kakofonische maar ook heerlijk verstilde, soms haast neoklassieke stukken. Daarbij krijg je naast King Crimson invloeden ook de energie van Zu, de avant-garde en met name de vioolpartijen van Tuxedomoon, het tribale van Savage Republic, de noisy experimenteerdrift van Bästard, de motorik van Neu, de ongepolijste rock van The Ex, de bevreemdende drive van Yellow, de blaaspartijen van God en de alternatieve rock van Už Jsme Doma. Gooi daar nog eens een lekker psychedelisch sausje overheen en je bent in de buurt van het geluid van deze indrukwekkende groep. Het is complex, recht in je gezicht, pakkend en essentieel wat ze hier laten horen. Maar het is bovenal een soort oerkracht die van hun muziek uitgaat, die je op onbeschrijflijke wijze weet te hypnotiseren. Dat maakt deze cd, die tevens als digitaal album verkrijgbaar is, tot een spannend en groots werk.
In alle biografieën staat vermeld dat de in Colorado geboren Sera Cahoone de dochter is van een dynamietverkoper. Misschien dat ze daardoor wil gaan knallen op de drums, wie zal het zeggen? Hoe dan ook speelt ze jarenlang in donkere kroegen met stoffige bluesmannen. In 1998 verhuist ze naar Seattle en sluit zich aan bij de geweldige Americana band Carissa’s Wierd. Hierna speelt ze drums bij Betsy Olson, Patrick Park en Band Of Horses. Echter schuilt er in haar nog een talent: dat van singer-songwriter. Ze pakt de gitaar op, zingt erbij en uiteraard drumt ze ook en dat gaat haar prima af. Dat bewijst ze al op haar gelijknamige album uit 2006 en opvolger Only As The Day Is Long. Ze brengt een mengelmoes van folk, altcountry, blues en Americana en krijgt meestal rugdekking van vele artiesten. Na 4 jaar presenteert ze nu haar derde album Deer Creek Canyon, waarop ze terugblikt op haar jeugd in Colorado. Wees gerust, er komt geen dynamiet aan te pas. Wel zingt ze vol vuur, vol passie en vooral liefdevol over de bosrijke, rustige plek uit haar jeugd waar haar moeder nog steeds woont. Het is niet helemaal duidelijk naar wie ze in de vijfde track And Still We Move verwijst, maar ze zingt op emotioneel geladen wijze:
“I’ve got your pictures spread out on the Floor / all of your letters I can’t put away / i’m trying hard not to erase / all of you / wish you could cpme over and lend me your ears / cause i miss you much and all the things you could say / i’m trying hard not to erase / oh so hard / not to erase / all of you” Dat komt behoorlijk aan en is een goed voorbeeld van hoe persoonlijk dit album is geworden. Er staan wel meer van dit soort prachtliedjes op. Sowieso is ze in staat om je met haar stem, die het midden houdt tussen die van Chan Marshall (Cat Power), Aimee Mann, Mimi Parker (Low) en Joni Mitchell, diepe snaren te raken. Muzikaal gezien brengt ze een mix van folk, altcountry, singer-songwritermuziek en Americana, waarbij ze wel doet denken aan Cat Power, Laura Gibson, Edith Frost, Lambchop, Red House Painters, Tarnation en in iets mindere mate aan de andere de eerder genoemde artiesten. Alleen heeft Cahoone altijd wel een link met country en ze komt het best uit de verf in de rustige, getourmenteerde songs. Maar ook de meer uptempo nummers zijn van hoge kwaliteit en behouden de droefgeestige ondertoon. Zelf brengt ze zang, gitaar, harmonica en drums en haar gasten ondersteunen haar stemmig op pedal steel, gitaar, bas, drums, viool, piano, orgel, banjo, zang en cello. Ze geeft zichzelf op fraaie wijze bloot en weet dat te verpakken in goudeerlijke, bloedmooie songs.
De naam van de groep is een knipoog naar zowel The Vaselines’ “Dum-Dum” als naar Iggy Pop’s “Dum Dum Boys” en heeft niets met Talk Talk te maken. Nou ja, niets, ze plaatsen hun muziek doorgaans wel ergens in de jaren 80. Dum Dum Girls heeft inmiddels de twee albums I Will Be (2010) en Only In Dreams (2011) uitgebracht waarop ze puntige en catchy songs maken die een mengelmoes zijn van rock, punk, shoegazermuziek, pop, wave en een gezonde dosis humor. Hiermee komen ze ergens uit tussen Violent Femmes, Lush, Jesus & Mary Chain, Raveonettes, Magnapop, Ramones, Chicks On Speed en Joy Division. Nu is zangeres/gitarist Dee Dee (Kirstin Gundred) terug met Jules Medeiros, Bambi Davis, Malia James en Sandra Vu om haar volgende smakelijke hapje voor te zetten. Ditmaal is dat de vijf nummers tellende mini End Of Daze, hun tweede mini na He Get’s Me High (2011). Meer en meer wordt duidelijk dat Lush de grootste inspiratiebron is uit de bovenstaande rij. De songs zijn nog steeds pakkend, maar worden net als op hun vorige album dikwijls dromeriger en zelfs een ballad weten ze overtuigend te brengen. Bij dit alles blijft de eerder genoemde stijlmix overeind, alleen schuift de balans wat meer richting de shoegaze. Een ongecompliceerd, maar zeer smakelijk tussendoortje!
The Montgolfier Brothers (met Roger Quigley aka At Swim Two Birds, Quigley), Gnac, Gnac with Alessandra Celletti, Bad Dancers Collide en Wingdisk (met Ian Masters,ex-Pale Saints, Spoonfed Hybrid), op alles drukt Mark Tranmer zijn eigenzinnige en vooral sepiakleurige stempel. Een andere zekerheid, net als de bladeren die nu van de bomen vallen, is dat vrijwel al zijn muziek droefgeestig is en rond de herfst verschijnt. Eind jaren 90 richt hij met Quigley The Montgolfier Brothers op, maar maakt parallel hieraan als Gnac meerdere uiterst melancholische albums vol elektronica, gitaar en piano. In 2010 maakt hij samen met de Italiaanse pianovirtuoze Alessandra Celletti het prachtige dubbelalbum The Red Pages, dat volstaat met ontroerende muziek. Tijdens die opnamesessies heeft hij Alessandra gevraagd nog wat additionele stukken op de piano op te nemen. Deze heeft Mark gebruikt op zijn nieuwe werk met de fraaie titel How Scarlet The Leaves, waarop hij voor het eerst onder zijn eigen naam opereert. Het is een 8 nummers tellende lp met daarin een cd met daarop dezelfde tracks. Dit alles is uitgebracht op zijn eigen Vertical Features label. De delicate pianopartijen van Alessandra legt hij onder een fragiel folie van zijn eigen creaties, dat hij fabriceert met analoge synthesizers, gitaargetokkel en diverse effecten. Hierdoor verdwijnt het pianowerk naar de achtergrond, maar levert het toch een belangrijke bijdrage aan de sfeer en het geluid op het album. De muziek die Tranmer hier laat horen komt ergens uit op het spannende snijvlak van ambient, minimal music, IDM, klassiek en neoklassiek. Als er gezongen zou worden of als de elektronica geen hoofdrol zouden vervullen, zou je zeggen dat de muziek ook onder singer-songwritermuziek zou vallen. Maar dat is niet zo, al is het net zo intiem en persoonlijk. Tranmer schetst warme composities, die echter wel altijd intens droefgeestigheid zijn. Het roept prettige herinneringen op aan de muziek van Yellow6, Goldmund, Olan Mill, Nouvelles Lectures Cosmopolites, Sylvain Chauveau, Erik Satie en Dakota Suite. Dat lijkt een gedroomde combinatie, maar dat is de muziek dan ook. Een ultiem genot voor de melancholici onder ons. Voor wie echt heel snel besteld is er ook nog eens een 8 tracks tellende cd bij, waarop hij 6 niet eerder uitgebracht dan wel moeilijk verkrijgbare nummers en 2 geremasterde versies van zijn cd Scoop of Ice-Cream Moon ten gehore brengt. Het zijn meer gitaargestuurde composities, die anders klinken dan zijn nieuwe plaat, maar wel diezelfde atmosfeer uitademen. Al met al kan je gerust stellen dat de herfst er weer een prachtige soundtrack bij heeft.
Het geweldige Nederlandse Narrominded label, met de meest tegenstrijdige naam ooit, komt nu weer met een release die enkel geschikt is voor mensen met een open mind. Na diverse innovatieve elektronica, ambient en gitaaracts is de tijd nu rijp voor Rooie Waas uit Amsterdam. Geen rooie waas voor je ogen, geen rooie waas door de hallucinerende middelen, geen rooie waas met linkse hobby’s, maar een rooie waas door het muzikale spectrum. Gijs Borstlap is de hoofdverantwoordelijke en brengt op het debuut Het Is Maar Een Constatering elektronische noise met behulp van cacophonator, weird sound generator, monotron, gitaar en zang. Hij wordt bijgestaan door de Finse artiest JM Szafirowski, die ook terug te vinden is in de Royal Improvisers Orchestra. Borstlap brengt hiernaast ook Nederlandstalige zang, half zang, geschreeuw en rap, maar dan wel door een gehaktmolen gehaald en met een muzikale omlijsting die er mag wezen. Deze bestaat namelijk uit de lompe beats van de oude Laibach, gruizige elektronica die lijken op Atari Teenage Riot aan de ritalin en het monotone, zielloze gebeuk van de vroegere Swans gegoten in een elektronische mal. Tel daar nog de bevreemdende teksten van Claw Boys Claw en de Raggende Manne bij op en je komt op een volwassen, leukere en veel betere De Jeugd Van Tegenwoordig voor ver gevorderden uit. Eerlijk gezegd gaat die laatste vergelijking niet helemaal op, alleen weet Rooie Waas wel een nieuw en origineel geluid aan de dag te leggen. Geen concessies, maar gewoon gaan. Dat pakt geweldig uit en geeft een nieuwe dimensie aan Nederlandstalige muziek, waar velen groen van jaloezie zullen worden. Sja, het is maar een constatering, dus overtuig jezelf gewoon via onderstaande link. Grote klasse!
Er zijn artiesten, waarvan je al jarenlang de naam voorbij ziet komen maar waarvan je nog nooit een nummer hebt gehoord. Je kunt dan ook niet alles beluisteren. Maar het wonderlijke is wel dat ik bij het horen van de eerste klanken van I See Three Birds Flying van Adrian Crowley meteen verkocht ben en het gevoel heb hem al jaren ken. Het past als een warme jas. Toch is dit al het zesde album van deze singer-songwriter. Nu kan ik niet beoordelen hoe zijn muziek op zijn vorige albums, die op labels als Ba Da Bing, Misplaced Music en Tin Angel zijn uitgebracht, heeft geklonken, maar dit is van een dusdanige tijdloze klasse dat ik dit nog zeker ga uitvinden. Dit enthousiasme is ingegeven door het feit dat de muziek op zijn nieuwe cd zo ontzettend mooi melancholisch is. Hij brengt singer-songwritermuziek met herfstige zang en akoestische gitaar, die omwikkeld wordt door wonderschone vintage strijkers, fluiten en andere sfeermakers. Zijn stem roept meteen herinneringen op aan Bill Callahan (Smog), terwijl zijn muziek ook doet denken aan die van Nick Drake en Ivor Cutler. Nu is het niet zo dat je naar een gedateerd product luistert, maar het heeft wel die vertrouwde atmosfeer in huis. Dat komt zeker door de 70-er jaren strijkpartijen, echter vormt zijn stem die alle tijden lijkt te doorklieven een veel belangrijker factor. Het komt oprecht over en dat hakt er dan best wel in. Ik zie ze misschien wel eens vliegen, maar deze muziek brengt je echt in hogere sferen. Ongepolijste beauty!
Er zijn tegenwoordig niet veel bands meer die een independent label lang trouw blijven. Toch is de Canadese muzikant Scott Morgan nu al 11 jaar kind aan huis bij het prestigieuze Kranky label met zijn ambientproject loscil. Hij brengt meestal een dromerig desolate mix van klassieke instrumenten en elektronica, waardoor hij een organisch en warm geluid weet te creëren. Hij bewandelt zowel neoklassieke, met orkestraties geplaveide als ambientachtige en elektronische paden, waarbij de laatste jaren de elektronica wel een grotere rol zijn gaan spelen. Daarnaast drumt hij nog wel eens bij de band Destroyer, maar daar hoef je hier geen rekening mee te houden. Na 5 schitterende releases onderbreekt hij zijn verblijf bij Kranky door op het Glacial Movements label, dat zich richt op glaciale en isolationistische ambient, zijn cd Coast/Range/Arc het licht te laten zien. Hier horen we Morgan van een meer drone-achtige kant. Het levert duistere klanklandschappen op vol mysterieuze en vooral duistere pracht, die nog wel zijn desolate stempel dragen. Nu is hij terug met zijn zesde voor Kranky. Sketches From New Brighton bevat 9 composities van tussen de 5 en ruim 8 minuten, waarmee hij muzikale schetsen maakt van een bepaald industriehavengebied rond Vancouver. Het is een gebied waar de oorsprong van de stad zou liggen en waar tevens een park ligt. Het is niet echt een studie naar dat gebied geworden, maar het dient wel als inspiratiebron. Wellicht dat daarom ook de warme, menselijke klanken gepaard gaan van de meer donkere, industriële sounds. Zijn elektronica breidt zich als olie op het water uit in de haven uit tot een caleidoscopisch schouwspel. Maar hij brengt vooral rust met zijn muziek. Het zijn veeleer menselijke overpeinzingen geworden dan klinische analyses. De warme klanken van de elektronica brengen me meteen terug naar Autechre’s Amber, wat het exemplarische voorbeeld is dat ook abstracte muziek een romantisch gezicht kent. Daarnaast moet je veelvuldig denken aan de muziek van Stars Of The Lid, Biosphere, The Sight Below, Marsen Jules, Helios, David Kristian en Pan American. Zijn schetsen vormen concrete lijnen naar je diepste gevoelens, iets dat bewonderenswaardig is voor puur elektronische muziek. Hij brengt ook diverse lagen aan in zijn creaties, waardoor de composities ook behoorlijk diepgravend worden. Het is dan ook zijn allerbeste werk tot nu toe geworden, dat terwijl ik de vorige al meesterlijk heb genoemd. Krank(y)zinnig mooi!
Wat acteur Jim Carrey allemaal kan met zijn ogenschijnlijk rubberen gezicht, kan de inmiddels legendarische stemkunstenaar, muzikant en componist Jaap Blonk met zijn stembanden. Hierbij heb ik een duidelijke voorkeur voor de laatst genoemde, die ik meermaals live heb mogen zien en er gedurende mijn hele leven als actieve muziekvolger al is. Nu maakt hij al muziek als ik nog in de luiers lig, dus dat klopt dan ook wel. De inmiddels bijna zestiger start als gesjeesde student wiskunde met het maken van saxofoonmuziek alvorens hij de kracht van zijn stem ontdekt al dan niet in combinatie met elektronica. Daarnaast houdt hij er van 1983 tot 1999 de moderne jazzband Splinks en van 1987 tot 2005 de avant-gardistische rockgroep BRAAXTAAL op na. Tevens runt hij het prestigieuze label Kontrans. Maar ik ken hem vooral van zijn biologerende stemimprovisaties die hij solo dan wel met The Ex, Maja Ratkje, het Nederlands Blazers Ensemble, Cor Fuhler, Mats Gustafsson en vele anderen van over de hele wereld ten gehore brengt. Aangezien zijn stem regelmatig omzwachteld wordt door elektronica, is het ook niet verwonderlijk dat hij eens met Machinefabriek in zee gaat. Dit project van elektronica specialist Rutger Zuydervelt is inmiddels ook over de hele wereld befaamd, mede door de enorme en steeds variërende output van hoog niveau. Hij heeft een discografie waar bijna geen enkele artiest aan kan tippen en werkt ook regelmatig samen met andere artiesten als Celer, Steve Roden, Gareth Davis, Aaron Martin, Freiband, Stephen Vitiello, Leo Fabriek, Soccer Committee en Tim Caitlin. De twee ontmoeten elkaar wanneer ze uitgenodigd worden door het Arnhems Muziek Platform, onder de noemer AMP Snacks. In een voormalige snackbar worden hier met enige regelmaat voorstellingen gegeven, van muziek tot dans, waarbij er gefrituurde lekkernijen geserveerd worden. Al improviserend weten ze prima elkaar te vinden, wat hen doet besluiten samen een album op te nemen. Nu ik Deep Fried gehoord heb, is dat een verstandig besluit. De muziek klinkt alsof Rutger en Jaap hun elektronica in de frituurpan hebben gegooid en de willekeurig opspattende delen heeft opgevangen. Ze creëren hier een musique concrète-achtig geheel mee en het levert het meest experimentele werk tot nu toe op voor Machinefabriek. Het past ook in het immer veranderende muzikale universum van Machinefabriek. Jaap Blonk krijgt ook zijn meest bevreemdende omlijsting tot nu toe, maar hij boort met zijn stem op intrigerende en eigenzinnige wijze door de creaties van Machinefabriek en hemzelf heen. Hij is de flexibele frituurolie die het geheel verbindt. De klanken die Blonk weet te toveren zijn echt van een andere dimensie; alsof hij een flatgebouw vol geluiden in zijn keel heeft verstopt. Woordeloze kreten, zang en keelschraapsel weten op poëtische wijze de elektronica richting te geven en omgekeerd. Het is een fascinerend hoorspel van twee giganten, dat eigenlijk niet onder woorden te brengen valt. Ze maken het je dan ook nergens gemakkelijk, maar dat maakt het ook zo interessant en noodzakelijk. De twee drijven elkaar tot een bijzondere hoogte, waarbij alleen zelf luisteren inzicht biedt in hun wondere wereld. Ze laten je aan de grond genageld, diep bevroren, achter. Grote klasse!
Uit Italië komen al jaren diverse grootse bands in alle smaken van de rockmuziek, uiteenlopend van progrock, krautrock, psychedelische rock, space rock, doom metal, stoner rock, powerrock en ga zo maar door. Een band die het meeste van die smaken één weet te combineren is het in 1999 geformeerde trio Ufomammut. De naam is een samentrekking van UFO (Unidentified Flying Object) en Mammut (Italiaans voor mammoet). Dat lijkt misschien wat zot, maar de groep grijpt met enige regelmaat terug op de oer stoner rock van Black Sabbath en oer doom metal van Saint Vitus. Dat doen ze wel op spacy en moderne wijze. Dus zo kom je toch tot de bandnaam. De groep bestaat uit Poia (gitaar, synthesizers, geschreeuw), Urlo (zang/geschreeuw, bas, effecten, synthesizers) en Vita (drums, geschreeuw) en heeft al zes albums uitgebracht. Nu komen ze met hun nieuwste werk ORO: Opus Alter uit op het industrial en metal georiënteerde Neurot Recordings, dat geleid wordt door de leden van Neurosis. Het powertrio laat hier horen goed tussen te passen. Het is het tweede deel van ORO, waarvan ORO: Opus Primum eerder dit jaar is verschenen op hetzelfde label. Op die eerste gaan ze vooral hard te keer, waar ze met zorgvuldig opgebouwde, gelaagde muziek een behoorlijke gooi doen om je trommelvliezen te doorboren. Op het nieuwe album gaan ze iets spontaner en subtieler te werk en lassen meer rustige en zweverige stukken in. Maar vergis je niet, het is nog steeds snothard doordat het leeuwendeel bestaat uit meer dan indrukwekkende doom metal en stoner rock. Ze doen met me de bijna industrial ritmes vooral denken aan de begindagen van Godflesh, maar lengen dat aan met elementen van de genoemde bands en Neurosis, Earth, Sunn O))), Motorpsycho, Unsane, Red Harvest en tevens Vangelis. Onder de heftige lagen komt soms nog wat geschreeuw naar boven borrelen, dat het geheel extra kracht meegeeft en tevens voor een desperaat gevoel zorgt. Op de rustiger momenten zorgt de zang juist weer voor een bevreemdend effect. Niets is gewoon aan het geweld van deze Italianen. Het weet je wel bij de strot te grijpen en heerlijk in een woeste, duistere zee onder te dompelen. \M/agistraal!
Je hebt van die albums, die je meteen bij de lurven grijpen en inslaan als een bom, zonder dat je ze meteen kunt doorgronden. Dat overkomt mij bij het debuut A Lighter Weight, A Stronger Back van het Nederlandse Salt Supply, uitgebracht op het prestigieuze label esc.rec uit Deventer. De band, bestaande uit Marc Fien (drums, percussie), Niels Keijzer (bas, contrabas), Jasper Koekoek (gitaar, keyboards, synthesizers, piano, orgel, mandoline, programmering) en Harm van Kruistum (gitaar, zang, keyboards, piano, tekst), werkt al sinds 2004 aan dit album. En dat is te horen aan de complete productie ervan. Nu hoop ik dat we nog lang geen zoutvoorziening nodig hebben op de alsmaar kouder wordende wegen, maar zie het zout hier als het noodzakelijke ingrediënt om te overleven. In het geval van Salt Supply moet je dan zout ook vooral nog eens zien als de verbinding tussen de diverse elementen, want dat is iets waar de groep in uitblinkt. Daarnaast is het ook zout in de wonden van de inspiratielozen, zout van de tranen van blijdschap en ontroering. Je kunt deze beeldspraak gerust met een korreltje zout nemen, maar laat ik me dan even concentreren op de muziek zelf. De cd opent met twee nummers die in eerste instantie herinneringen oproepen aan de meest gevoelige muziek van Radiohead, zij het dat de inkleuring totaal eigenzinnig is, zowel door het originele instrumentgebruik als de diverse samples en elektronische franje. De muzikanten brengen steeds breekbare maar rijk gedetailleerde composities, zonder je ooit te overladen. Dit doen ze samen met diverse gasten op (koor)zang en hoorns. Dat alles gaat gepaard met heerlijk melancholische atmosferen en innemende zang, die je niet onberoerd kunnen laten. Qua stijl lappen ze ook alles aan hun laars. De hoofdmoot bestaat uit post-rock uit de tijd van Tortoise, ook één van de referenties, waarbij het meer draait om intieme en doorwrochten experimenten dan het ruigere gitaarwerk. Salt Supply mengt tevens jazz, Afrikaanse en andere wereldse elementen, avant-garde, wave, filmmuziek, klassiek, indierock en folk door hun haast ongrijpbare geluid. Bij elke luisterbeurt geeft deze cd meer schatten prijs. Ze doen me qua totaalgeluid het meest denken aan Vieo Abiungo, maar roepen ook associaties op met Macha, Dez Mona, Zoppo, Disco Inferno, Doomed Bird Of Providence, Winterpain, Loren Nerell, At The Close Of Every Day en Clemm. Dat lijkt alle kanten uit te waaien, maar toch weten ze op indrukwekkende wijze er een caleidoscopische eenheid mee te creëren. Nergens krijg je een referentie cadeau, omdat ze er altijd weer een andere draai aan geven. In “Lake Toba”, vernoemd naar een meer bij Sumatra, brengen ze bijvoorbeeld gamelangeluiden ten gehore, zonder dat hun eigen totaalgeluid daar enigszins door ondermijnd wordt. Of er duikt zoals in “Master Says” ineens prachtige koorzang op, die wel op heel indrukwekkende wijze binnenkomt en waarbij woorden tekort schieten. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van hun bekwaamheid, veelzijdigheid en originele visie op de muziek. Ze weten een hoop elementen op bijzondere, experimentele en imponerende wijze te incorporeren in hun verbluffende totaalsound. Ik kan hier dan ongezouten mijn mening geven, maar adviseer je vooral zelf eens te gaan luisteren en genieten van deze band middels onderstaande link. Eén van de grootste verrassingen van dit muziekjaar, die het zo maar tot mijn jaarlijstje zou kunnen schoppen. Ook de artwork is buitengewoon fraai. Een groots, fijnkorrelig en meesterlijk kunstwerk!