Brussel is in de jaren 80 de bakermat van de betere alternatieve muziek. Artiesten en groepen van de hele wereld vestigen zich daar, waarbij dikwijls het Crammed label een rol speelt. Eind jaren 80 komt daar een meer experimenteel label bij, namelijk Sub Rosa. De bands van de jaren 80 zijn inmiddels vertrokken, maar dit label weet wel de avontuurlijke muziek vanuit de hele wereld uit te brengen, dikwijls ook via de inmiddels ter ziele gegane sublabels Quantum, Audiosphere en Quatermass. Ik volg het label zelf sinds de begin jaren 90. Met releases van David Shea, Michael Gira, Beautiful People Ltd, Charles Hayward, Scanner, Silk Saw, Rawfrücht, Bill Laswell, Mick Harris, Calla en niet in de laatste plaats Zahava Seewald & Psamim zijn ze al snel meer dan toonaangevend, met uiteenlopende prachtige en interessante releases als prettig gevolg. En nog altijd verschijnen er releases die het verschil maken.
Die laatst genoemde Belgische groep met Zahava Seewald als zingend boegbeeld is er één die ik ook op de voet volg. De in Antwerpen geboren, maar tegenwoordig in Brussel wonende zangeres krijgt al sinds haar jeugd Liturgische zang in het Hebreeuws en Joodse muziek met de paplepel ingegoten. In 1992 richt ze de groep Psamim op. Hiermee levert ze de prachtige albums Ashkenaz Songs (1995) en Ashkenaz Songs II: Work And Revolution (1999) af, vol hartverscheurende Jiddische muziek. Klezmer met een Oosters tintje en lichte experimenten. Daarvoor is ze overigens ook al te horen in de groep Mosaic met de cd Yiddish & Judeo-Spanish Songs (1993). Ook al versta je de taal wellicht niet altijd, ze zingt naast Frans namelijk ook in het Hebreeuws, Jiddish en Ladino, de muziek zal je meestal niet onberoerd laten. Het is ook zo goed dat ze opvallen bij John Zorn, die op zijn New Yorkse Tzadik label de cd Abi Gezint! (1999) van Psamim uitbrengt, gevolgd door de Martin Weinberg tribute Koved (2003). Verder geeft ze in datzelfde jaar ook acte de présence op de verzamelaar Great Jewish Music: Sasha Argov en op John Zorn’s The Unknown Massada. Hierna wil Seewald zich toeleggen op de meer poëtische kant van de muziek. Dat doet ze met de groep Zohara waar in 2005 op datzelfde label Scorched Lips verschijnt. Een meer experimentele en poëtische benadering van de Joodse muziek en minder de Jiddische kant op. Het blijft onverminderd van een uitzonderlijke klasse.
In die groep werkt ze onder meer samen met de Belgische componist, multi-instrumentalist, zanger en elektro-akoestische artiest Michaël Grébil. Hij heeft een groot deel van zijn muzikale leven gewijd aan Middeleeuwse muziek en in het bijzonder het werken met de luit. Dat komt in diverse projecten, waaronder Hespèrion XXI, op fraaie wijze naar buiten.
De twee hebben elkaar nu weer gevonden in een nieuw gezamenlijk project en brengen op het fijne Sub Rosa de cd From My Mother’s House uit. Hierop brengen ze 17 tracks die bij elkaar ruim 64 minuten duren. Grébil schept de muzikale kaders, die uiteenlopen van elektro-akoestische muziek tot (gesamplede) sacrale en Oosterse muziek, waarbij Seewald haar zang en dikwijls ook spoken word ten gehore brengt. De teksten bestaan uit de gedichten van Joodse auteurs, van onder meer Paul Celan, Léa Goldberg, Rose Ausländer, Richard J. Fein en Moyshe-Leyb Halpern. Daarnaast vind je er ook een traditionele tekst en een psalm. Samen met gasten op altviool, duduk en meer fabriceren ze hier een intiem geheel dat elke verbeelding te boven gaat. Het is een mengelmoes van musique concrète, vintage chansons, Oosterse elementen, sacrale muziek (alle drie door de samples), plunderphonics, filmmuziek en neoklassiek. De muziek is als een luisterfilm, een ingesproken boek of een hoorspel en laat zich niet eenvoudig vangen of beluisteren. Maar als je er eenmaal echt goed inzit en gegrepen wordt, weet het je op overrompelende wijze te betoveren. Hoewel elke vergelijking spaak gaat kom je ergens uit tussen Winter Family, Arvo Pärt, Philippe Petit, David Shea, Zohara, Public Works, Set Fire To Flames, Giacinto Scelsi en een David Lynch soundtrack. Thema’s al de dood, verdriet, angst, onschuld, barbarisme en schoonheid komen hier allemaal langs en laten een diepe indruk achter. De muziek weet te emotioneren, te intrigeren en te bezweren door de unieke pracht. Een volslagen eigenzinnig en verbluffend album dat niet snel een gelijke zal ontmoeten. Dit is één van die snoepjes van de avontuurlijke buitencategorie die de muzikale wereld opsiert. Meesterlijk, magistraal en mooi!
Al meer dan 20 jaar is het Franse label Prikosnovénie één van de meest vooraanstaande labels die “heavenly voices”, sprookjesmuziek en bijzondere avant-garde uitbrengen; dat in combinatie met een fijne online mailorder. Ze hebben in navolging van de verwante labels Hyperium, Projekt en 4ad een geheel eigen positie ingenomen in de muziekwereld en dat is iets om te koesteren. Eén van de groepen die daar ook al jaren onderdak vindt, is de Griekse band Daemonia Nymphe. Deze groep onder leiding van inmiddels in Londen wonende Spyros Giasafakis stapt in het gat dat Dead Can Dance achterlaat na hun eerste opheffing. Maar in plaats van een kopie of een kitscherige variant te brengen, maken ze geheel eigenzinnige en meer tribale muziek met een eigen identiteit. Kenmerkend voor de band is dat ze legio (reproducties van) oude Griekse instrumenten gebruiken in hun muziek. Kitharis, pandoura, seistro, keras en askaulos zijn dan ook geen woorden uit een stoffig Grieks leerboek, maar de namen van de gebruikte Griekse instrumenten. Daarbij zorgt Spyros naast een groot deel van de instrumenten voor de mannelijke vocalen. Evi Stergiou doet hetzelfde en zorgt voor de vrouwelijke zang. Ze gaan met hun muziek verder dan Griekenland alleen en doen ook het Verre Oosten, de Balkan en andere folkloristische oorden aan op hun cd’s. Ze bestaan al sinds 1998, maar hebben pas 3 cd’s uitgebracht. Dat zijn allemaal wel voltreffers geworden. Hun laatste Krataia Asterope stamt alweer uit 2007.
Met grote vreugde kan ik nu aankondingen dat hun volgende wapenfeit Psychostasia werkelijkheid is geworden. Lang in de maak, maar het wachten meer dan waard. Het “wegen van de zielen” is een behoorlijk wereldse aangelegenheid geworden. Dat zit hem naast de zang ook in het gebruik van uiteenlopende instrumenten, al dan niet gebracht door gastmuzikanten. Buiten de genoemde instrumenten bedienen Spyros en Evi zich ook van de lier, klassieke gitaar, cimbalen, elektronica en percussie-instrumenten, maar brengen gasten tevens djembe, darbuka, santouri, klarinet, didgeridoo, sambaballen, dulcimer en veel extra (koor)zang met zich mee. Naast de vele gastzangeressen, waaronder Dessislava Stefanova (London Bulgarian Choir, Jocelyn Pook), Dimitra Galanis, Victoria Couper en Maria Stergiou, zijn het ook Peter Ulrich (ex-Dead Can Dance) en andere die een substantiële muzikale bijdrage leveren. De muziek bevat een tikje bombast en gotiek, maar in precies de goede hoeveelheden. Ze bieden een betoverende mix van typische Griekse muziek, folk, rock, Balkan-, Afrikaanse en Oosterse elementen en hemelse zang. De cd is nog beter uitgebalanceerd en breder dan hun vorige. Alle afwisselende ingrediënten zijn hier in precies de juiste samenstelling te vinden en zorgen voor een meeslepend en wonderbaarlijk album vol tijdloze muziek. Ter referentie moet je denken aan een magische kruisbestuiving van Loudovikos Ton Anogeion, Psarantonis & Ensemble, Isihia, Rajna, Stoa, Hedningarna, Värtinna, Irfan, Stellamara, Le Mystère Des Voix Bulgares, Nicholas Lens, Eva Quartet, Von Magnet en Dead Can Dance. Daarbij krijg je ook de minimal music van Philip Glass en de experimentele folk van Sainkho en Mari Boine. Bij dit alles overheerst het Griekse element uiteraard, maar de rest zorgt voor dat ongrijpbare, caleidoscopische en hemelse aspect. Deze sublieme groep is gewoonweg van een andere orde. Een weergaloze wereldplaat!
De alsmaar evoluerende band Grails maakt door de jaren heen een behoorlijk diepe indruk op mij. Ze starten als psychedelische folkrockband maar voegen daar door de jaren heen ook krautrock, postrock, dark folk, psychedelica, doom en experimentele soundscapes aan hun unieke sound toe. Dit plaatsen ze op hun laatste plaat in de setting van een film noir uit vervlogen tijden. Het album bouwt ook op als een bloedstollende film; de pakkende bombastische opening, het verwarrende van de intriges en verhaallijnen, de psychedelische en ontroerende momenten van de hoofdrolspelers en de keiharde ontknoping. Heftige muziek met een diepe impact. Misschien dat dit voor de bandleden en tevens multi-instrumentalisten Emil Amos (tevens Holy Sons, Dolorean, OM, Master Musicians Of Bukkake) en Alex John Hall een reden is geweest om het tussendoor even over een andere, meer luchtige boeg te gooien. Met hun gelijknamige debuut van vorig jaar als Lilacs & Champagne weten ze dat ook te bewerkstelligen. Ze brengen downtempo, psychedelische sfeermuziek waarbij je niet snel aan Grails moet denken. Het is even wat minder obscuur waardoor je niet iedere seconde op je hoede hoeft te zijn, zonder dat het ook maar ergens gewoontjes wordt.
Een klein jaar later komen ze met het werk Danish & Blue. Hier hebben ze zich laten inspireren door de Deense pornofilms; in 1969 is daar als eerste land pornografie gelegaliseerd. De muziek uit B-films uit de jaren 60 hebben ze als samples gebruikt om de basis van hun muziek te creëren. Je krijgt dan ook spekgladde, romantische geluiden, maar die omlijsten ze op duistere wijze wel met de nodige prog rock, hip hop en psychedelische elementen. Door dat contrast krijgt de muziek iets unheimisch en bevreemdends over zich, wat zorgt voor een behoorlijk spanningsboog. Suspense maar met diepgang. Hoewel je eerder artiesten als Kaada, Mike Patton en DJ Shadow achter dit project vermoedt, verraadt de gitzwarte achtergrond van de muziek dit keer wel deze leden van Grails. Je hoort daarnaast ook invloeden van Human Greed, Dälek en Ennio Morricone. Die laatste heeft in zijn beginjaren ook met enige regelmaat experimentele soundtracks voor pornografische films gemaakt; daar zaten nog heel andere ballen in de spaghetti. Hoe dan ook hebben beide heren een heerlijk mysterieus en vooral nachtelijk album gemaakt waar niets ranzigs aan is. Een opwindend plaatje!
Het Konkurrent huislabel My Fist Sonny Weissmuller label staat al jaren garant voor eigengereide indie muziek uit binnen- en buitenland; een nog avontuurlijker en gevarieerder variant op een label als Morr Music. Niet alles is per se in mijn straatje, maar het leeuwendeel wel en sowieso is alles van een hoge kwaliteit en originaliteit. Dat geldt niet in de laatste plaats voor de Nederlandse formatie Monokino. Ze weten al te overtuigen met hun debuut Human Error uit 2009. Hierop brengen ze stemmige, maar lekker uptempo synthpop met wave invloeden. De Chinese Yu Jin doet hier nog mee op keyboards. De band is wellicht dankzij haar ook doorgebroken in China.
Ruim vier jaar later komen ze met hun tweede album Fake Virtue. De groep bestaat nu nog uit schrijver en bandleider George van Wetering (zang, gitaar, synthesizer, keyboards) en drummer Wouter de Buck. De pauze heeft het geluid van de band bepaald geen schade aangedaan. Ze weten zich op nog soepeler en smaakvollere wijze door de diverse genres te manoeuvreren. De basis wordt gelegd door uptempo synthpop, maar deze is doorspekt met wave, indie en dance. Ondanks het veelal hoge tempo en de luchtige sound is het geheel toch behoorlijk droefgeestig. Een paradoxaal geluid vol opgewekte melancholie. Dit zorgt ook voor de juiste spanningsboog op het album. Pop, maar met een behoorlijk rafelige rand. Ze weten het wel zo pakkend te brengen dat het een breed, internationaal publiek kan aanspreken. De zang van George doet me dikwijls denken aan een mix van Brett Anderson (Suede) en David Gahan in zijn jonge jaren. De synthesizermuziek uit de jaren 80 wordt hier op frisse en bovenal eigenzinnige wijze nieuw leven ingeblazen. Naast het solowerk van Brett Anderson doen ze ook in wisselende mate denken aan Orchestral Manœuvres In The Dark, Human League, New Order, Placebo, Pet Shop Boys, Depeche Mode en op de meer duistere en dansbare momenten tevens aan Clan Of Xymox. Dit overigens zonder dat dit ooit helemaal past, want daarvoor is hun geluid te eigenzinnig en hedendaags. De productie is in goede handen bij de bevreemdende knuffelfolkartiest Jacco Gardner. Monokino onderstreept hier andermaal hun kwaliteit en bewijst dat melancholie ook met aanstekelijke en originele popmuziek kan samengaan. Grootse klasse!
Er zijn nog steeds van die onmensen, die je hevig laten twijfelen of je toch maar weer een platenspeler moet aanschaffen. En ook rotzakken van artiesten die je maar blijven proberen te verleiden. Maar appels kan ik ook heel eenvoudig laten liggen! Echt om hels van te worden zijn die gasten van Subroutine Records. Steeds maar weer goede vinylreleases uitbrengen, waarvan Nouveau Vélo, April, Wooden Constructions, Rats On Rafts en Homemade Empire natuurlijk overduidelijke bewijzen zijn. Op listige wijze houden ze die middels prima zelf gefabriceerde cd-r’s op als kluif voor mijn neus. Schande!
Nu moet ik toch weer mijn beklag doen, want ze komen met de nieuwe lp folds. van Wolvon aanzetten. Na een aantal mini’s presenteren de jonge Groningers Ruben, Bram en Ike hier hun eerste langspeler. Ze gelden al een paar jaar als opkomend talent en zijn een heuse sensatie. Ze koppelen namelijk op verleidelijke manier vuige noise aan post-rock, droompop, wave en emocore. Hier serveren ze al helemaal een lekkersmakende mix van dat al. Ze brengen dat rauwe, energieke geluid van Drive Like Jehu, Unwound, Further en Gone Bald, lengen dat aan met de noise van Sonic Youth, de wave van Joy Division, de punkrock van de oude The Notwist en de prachtige indierock van landgenoten Space Siren en Zoppo. Voor de productie hebben ze dan ook een duivelse handlanger gevonden in Corno Zwetsloot (Zoppo, Seesaw, Space Siren) en voor de mastering Zlaya Hadzich (onder meer Solbakken, Sonic Youth, “In The Fishtank”-serie). Maar daar waar andere recensenten nu naar hun antieke apparaat rennen om de plaat om te keren, luister ik geboeid verder naar dit ruim 38 minuten durende duivelse kunststukje. De muziek barst van het enthousiasme, wordt ijzersterk gebracht en is gewoon verslavend goed. Muziek als deze wordt niet veel meer gemaakt en zeker niet op dit niveau. Schandalig goed!
Het is niet veel onafhankelijke labels gegeven om 10 jaar (of langer) mee te gaan. Ik heb ze door de jaren heen één voor één zien opstaan en sneuvelen. Zelfs de major labels eten elkaar voortdurend op, waardoor ze wel blijven bestaan, maar een echt indielabel dat na 10 jaar nog altijd overeind staat is een unicum. Toch lukt het Snowstar Records uit Utrecht. Specialiseren lijkt het sleutelwoord voor het succes van de labels die er wel in slagen. Snowstar focust zich namelijk op fluisterrijke muziek en wijkt af en toe uit naar meer experimentele muziek, speelse indie en in de beginjaren zelfs naar punkrock. Hierbij heeft Cedric Muyres immer een goede neus voor de betere artiesten, veelal uit eigen land. Maar belangrijk is ook dat deze artiesten er graag hun releases uit willen brengen. Prachtalbums van I Am Oak, Kim Janssen, Herrek, Lost Bear, The Secret Love Parade, LUIK, Grapes Of Grain en The Subhuman zijn het veelzeggende resultaat. Maar ook Kensington brengt er hun debuut epee uit en deze band staat nu op doorbreken met een contract bij Universal, Coldplay als fan en een optreden op het hoofdpodium op Pinkpop. Ik bedoel maar! Kwaliteitsmuziek met liefde voor de muziek uitgebracht en dat dus al 10 jaar lang met een bescheiden maar heel sterke catalogus. Om het heugelijke feit te vieren komt het label nu met Snowstar Records Compilation, waar 9 huidige en toekomstige (Townes Of Saints) labelgenoten een exclusieve track leveren. Het is een stemmig geheel geworden vol hoogwaardige en gevarieerde nummers, mooie artwork (van I Am Oak zanger Thijs Kuijken) en bijzondere artiesten die het tot een waar feest maken. Onderaan in de player kan je ze allemaal horen. Veel luisterplezier. Hulde en nog vele jaren gewenst!
De Noorse zangeres Jenny Hval is een waar fenomeen. Dat begint allemaal met haar vorige project Rockettothesky. Hiermee maakt ze de cd’s To Sing You Apple Trees (2006) en Medea(2008) vol bezwerende, bevreemdende en dikwijls duistere pop, experimenten en neoklassiek die ergens tussen Susanne Sundfør, Bel Canto, Sidsel Endresen, Stina Nordenstam, The Knife en Hanne Hukkelberg uitkomen. Dat het allemaal niet zo alledaags klinkt komt mede door haar achtergrond in de gothic metalband Shellyz Raven en het feit dat ze zich vrij en los van conventies wilt voelen als ze muziek maakt. Tevens is ze actief in allerlei andere media, zowel in eigen land als in Australië, waar ze een tijdlang verblijft. In 2011 ontstaat de behoefte om het dichter bij zichzelf te zoeken en brengt ze onder haar eigen naam de cd Viscera uit op het prestigieuze Rune Grammofon label. Eigenzinnig als ze is, komt ze met behoorlijk prikkelende teksten, waarbij ze zich laat inspireren door de harde, herhalende en pornografische teksten van Elfriede Jelinek en Pauline Reage en werken van Virginia Woolf. Muzikaal gezien brengt ze een experimentele, bevreemdende en bovenal mysterieuze mix van serene folk, jazz, pop, singer-songwritermuziek en neoklassiek. Ze begeleidt haar sensuele en veelzijdige zang en spoken word op gitaar, kerkorgel en citer en laat zich begeleiden door diverse toonaangevende muzikanten. Vorig jaar brengt ze met één van hen, te weten Håvard Reite Volden, onder de naam Nude On Sand een meer improvisatorisch album uit.
De bijna 33 jarige Jenny Hval (zang, gitaar, sampling, drummachine, keyboards, variofoon) keert nu weer onder haar eigen naam terug met Innocence Is Kinky, waarop ze onverminderd haar expliciete gedachten uit. Alleen probeert ze nu dingen vanuit een mannelijk perspectief te benaderen en heeft ze zich met name door Blixa Bargeld (Einstürzene Neubauten), Michael Gira (Swans) en Nick Cave laten inspireren. John Parish (gitaar, bas, drums, banjo, variofoon, keyboards, trombone) is hier te gast en heeft de productie voor zijn rekening genomen, hetgeen hem prima afgaat. Daarnaast zijn er rollen weggelegd voor (wederom) Håvard Reite Volden (gitaar, drummachine, keyboards, iPad), Kyrre Geithus Laastad (drums, keyboards, drummachine), Ole-Hendrik Moe (viool, altviool, wijnglas, zaag), Kari Rønnekleiv (viool) en Espen Reinertsen (saxofoon). Ze zijn bijna allemaal terug te vinden in vooraanstaande bands uit Noorwegen als de Trondheim Jazz Orchestra en Sheriffs Of Nothingness. Naast de prikkelende, provocerende en bovenal pure teksten is ook de muziek hier uitdagender. Het is een sensuele mix van droompop, experimenten, shoegaze, spoken word, singer-songwritermuziek en jazz geworden. Ondanks haar mannelijke kijk moet ik vooral denken aan een opwindende mix van Julia Holter, Susanna Wallumrød, Sidsel Endresen, Susanne Sundfør, Lisa Germano, Deerhoof, The Knife en PJ Harvey, hoewel geen van de vergelijkingen helemaal opgaan. Daarvoor is ze een te bijzonder unicum. Ze levert een subliem, stimulerend en sexy album af vol ongrijpbare schoonheid. Jenny Hval neemt op grootse wijze een eigen plek in het muzikale universum in.
In het kader van “Record store day”, die dit jaar op 20 april valt, brengen veel bands exclusief vinyl uit. Dit niet zozeer om het dubieuze medium te ondersteunen, maar wel om mensen te stimuleren naar de lokale platenzaak te gaan en muziek te kopen in plaats van het te downloaden. Ik geloof heilig in het concept van muziek kopen, zelfs al krijg ik veel. Maar ik betaal ook regelmatig bij om recensie exemplaren te krijgen. Liever een steun in de rug bieden dan simpelweg de digitale kraan open te zetten. Ook het Britse Breathless doet hieraan mee. Het is de band rond de enigmatische zanger Dominic Appleton (tevens keyboards), die ooit één van de tijdloze zangers van This Mortal Coil is geweest. Dat project van de toenmalige 4ad-baas Ivo Watts-Russell draait namelijk om fraaie stemmen en hij heeft er, zo is gebleken, een feilloos oor voor. Appleton houdt er al sinds 1984 dit project op na. De groep opereert om duistere redenen toch altijd een beetje in de schaduw van de Cocteau Twins en het eerder genoemde This Mortal Coil. Wellicht doordat ze alles steevast op het eigen kleine onafhankelijke Tenor Vossa label uitbrengen. Maar hun albums zijn stuk voor stuk van hoog niveau, van hun eerste langspeler The Glass Bead Game (1986) tot hun laatste, zevende (dubbel) cd Green To Blue, die ook meteen in mijn TOP20 van vorig jaar eindigt. Ze zijn één van de grondleggers van de shoegaze, droompop en spacerock, waarbij ze altijd de new wave van de begindagen blijven omarmen. Hun melancholische benadering blijft een lust voor het oor. De groep bestaat naast Dominic uit Gary Mundy (gitaar, zang), Ari Neufeld (bas, ebow, gitaar) en Tristram Latimer Sayer (drums, percussie), ofwel de samenstelling van de band in de beginjaren, hetgeen uniek te noemen is. Ze brengen een heerlijke kruisbestuiving van Robin Guthrie, Yellow6, Dif Juz, Brian Eno, Harold Budd, Pink Floyd, Porcupine Tree, Joy Division, For Against, Ben Christophers, Brett Anderson en Moly. Een geniaal en verbluffend album.
Voor de “Recordstore day” brengen ze de 12” Please Be happy uit, waarop de titeltrack afkomstig is van dat vorig jaar verschenen dubbelalbum en hier als origineel en in verkorte versie op staat. Daarnaast vind je er twee remixen van datzelfde album van de nummers “The Same Rooms Without You” door Readers Wifes en “Next Time You Fall” door Jim Sclavunos (Bad Seeds, Grinderman, The Cramps, The Vanity Set). Ze geven er net een andere draai aan, zonder de originele sfeer schade aan te doen. Een fijn kleinood om te scoren in je platenzaak.
Ze zijn lekker bezig daar bij Thrill Jockey! In hoog tempo brengen ze de ene na de andere ijzersterke release uit. Black Pus, Matmos, John Parish, Thalia Zedek, Barn Owl en nu alweer Zomes. Allen zorgen voor een hoop gevarieerd luistergenot. Zomes is in eerste instantie het soloproject van gitarist Asa Osborne, ook wel bekend als Asa Sargent. Hij is hiervoor ook te vinden in de bands Lungfish, Pupils, Clits, Pig en Tear Jerks. Maar resultaten uit het verleden bieden zoals vaker geen garanties voor de toekomst. Hij gaat met zijn nieuwe project dan ook een heel andere kant op. Sinds zijn gelijknamige debuut uit 2008 op Holy Mountain is het namelijk experimentele avant-garde met etherische, ambient, abstracte, drones en lo-fi elementen wat de klok slaat. Hij weet muziek uit de jaren 70 en 80 op fraaie wijze te vervlechten met de hedendaagse. De tweede cd Earth Grid uit 2011 is zijn debuut op Thrill Jockey.
Asa Osborne (orgel, piano, percussie) is nu terug met de derde cd Time Was, waarop naast zijn muzikale inbreng ook die van de Zweedse Hanna Olivegren (zang, piano, percussie) te horen is, die hij op een festival in Zweden heeft ontmoet en waarmee het meteen klikt. Als duo komt Zomes nog beter voor de dag, wat met name te danken is aan de etherische en tevens duivelse zangkunsten van Hanna. Zij komt ergens uit tussen Jarboe, Diamanda Galas en Chelsea Wolfe. De muziek leunt onverminderd op de psychedelische sound uit de jaren 70 en 80. Langzaam voortschrijdende, hypnotiserende en bovenal gruizige rockcomposities vol krautrock, drones, lo-fi, traag pulserende beats en lekkere experimenten zijn het resultaat. Dit zorgt voor een diepgravende, contemplatieve en tegelijk duistere luisterervaring. Ze komen op etherische en bevreemdende wijze ergens tussen The Velvet Underground, (World Of) Skin, Neu!, Can, Wire en Blues Control uit. Geweldig! Zoals ik al zei: ze zijn lekker bezig daar bij Thrill Jockey.
John Parish is zo’n artiest die door zijn bescheiden opstelling en niet al te hoge productie pas laat tot het grotere publiek weet door te dringen. Maar zo langzamerhand is hij stiekem uitgegroeid tot een grootse held, die langer meegaat dan veel zullen vermoeden. Tijd om hem eens in het zonnetje te zetten. De onlangs 54 jaar geworden Britse muzikant heeft in feite 3 gezichten, die van bandlid (dan wel gastmuzikant), die van soloartiest en die van producer. In 1977 start hij al met de band Thieves Like Us, waarvan één mini lp en wat singles zijn verschenen. In het decennium erna formeert hij met Rob Ellis (Spleen, Christmas) de groep Automatic Dlamini, waar later ook onder velen PJ Harvey tijdelijk deel van uit maakt. Ze hebben 2 niet meer verkrijgbare albums uitgebracht. Aan het eind van de jaren 90 is hij nog te vinden in White Hotel, zij aan zij met Colleen Browne (The Heart Throbs, Pale Saints). In die tijd start ook zijn solocarrière met de cd Dance Hall At Louse Point (1996), die hij samen met PJ Harvey maakt en wat ze samen 13 jaar later nog eens doen. Na het debuut wisselt hij soundtracks af met eigen conceptplaten, terwijl hij zich ook suf werkt als sessiemuzikant op diverse instrumenten (Spleen, 16 Horsepower, Goldfrapp, Eels, Dominique A, Sparklehorse) en producer van onder meer Eels, Sparklehorse, 16 Horsepower, Tracy Chapman, Rokia Traore, Arno, Goldfrapp, Giant Sand, Peggy Sue, Bettie Serveert en pas nog voor Jenny Hval. Hij toert tussendoor ook nog als live bandlid van PJ Harvey en Eels. Zijn solowerken komen ergens tussen modern klassiek, indie, ambient, post-rock en alternatieve rock uit. Van alle markten thuis noem je zo iemand dan.
Zoals gezegd maakt hij ook soundtracks, zowel voor televisie en films als theaterproducties, hetgeen hij eerder vol verve heeft gedaan met Rosie (1998) en She, A Chinese (2010). Zijn nieuwste cd Screenplay is een soort “best of” compilatie geworden van een aantal van zijn overige soundtracks; de ondertitel luidt dan ook: The Film Music Of John Parish. Je krijgt delen van “Little Black Spiders” en “Nowhere Man” van de Belgische regisseur Patrick Toye, met Nederlandse teksten uit die films. Daarnaast vind je er stukken uit de films “Sister” (aka “L'Enfant D'en Haut” van Ursula Meier), “Collaborator” (van Martin Donovan) die nooit gebruikt zijn, “Plein Sud” (van Sébastien Lifshitz) en “My World Is Upside Down” (van Petra Pan). Bij elkaar serveert Parish hier 19 tracks, die allen sfeervol maar uiterst gevarieerd zijn. Het is dan ook alles behalve standaard soundtrackwerk geworden en de nummers hebben voor hun bestaansrecht de films ook helemaal niet nodig. Parish brengt muziek die laveert van jazz, avant-garde, neoklassiek en ambient naar indie, noise, post-rock en zelfs popmuziek. Hij krijgt hulp van vele vrienden en vriendinnen op zang, saxofoon, bas, drums, keyboards, klokkenspel, gitaar, viool, trompet en lap steel, maar speelt het merendeel gewoon zelf. Het is een heerlijke, afwisselende potpourri geworden die vreemd genoeg wel helemaal bij elkaar past en een zinderend geheel vormt. Er zijn wel eens mindere goden voor legendarisch uitgemaakt. Los daarvan is dit gewoon een fenomenaal album geworden.